Dubbelkunstenaars, auteurs die ook als beeldend kunstenaar actief zijn, vormen problematische onderzoeksobjecten wanneer de positie die zij tussen de beide activiteiten innemen onderzocht wordt. Het grootste probleem is dat de disciplines waarin ze werken moeilijk met elkaar te vergelijken zijn.
Hoe verwant literatuur en beeldende kunst ook aan elkaar zijn, ze vallen niet samen, omdat ze niet hetzelfde kunnen uitdrukken. Ze zijn niet inwisselbaar.
Deels verklaart dat de reden waarom dubbelkunstenaars zich in twee disciplines wensen uit te drukken, maar wat die relatie dan precies is en wat de positie van de dubbelkunstenaar precies is, is daarmee nog niet verklaard. Maurice Merleau-Ponty ziet in het "Zien" een fenomeen dat de disciplines gemeen hebben.
In zijn Phénomenlogie de la perception (Fenomenologie van de waarneming, 1945) worden de verschijnselen bestudeerd zoals die zich aan ons voordoen en hoe wij ze waarnemen. In het onderstaande wil ik onderzoeken wat Merleau-Ponty onder "Zien" verstaat en hoe dat eventueel methodologisch gebruikt kan worden met betrekking tot dubbelkunstenaars.
Het gaat daarbij niet om het kijken naar kunst, maar om het waarnemen van de fenomenen zoals die zich aan ons voordoen en in dat opzicht biedt Maurice Merleau-Ponty een theoretisch kader waarbinnen dit onderzocht kan worden. In zijn Phénomenologie de la perception besteedt hij daarbij ook aandacht aan beeldende kunstenaars die hij een scherp waarnemingsvermogen toekent.
Omdat Merleau-Ponty het concept van het "zien" niet expliciet in één werk beschreven heb, tracht ik daaraan in het onderstaande een begin te maken. Voordat ik daartoe overga zal ik eerst de problematische relatie tussen beeldende kunst en literatuur beschrijven en wel aan de hand van enkele filosofen die zich expliciet met die relatie hebben beziggehouden, te weten Gotthold Ephraim Lessing die als eerste de verschillen tussen de beide disciplines benoemde en Martin Heidegger die het fundament van de beide disciplines analyseerde.